Post by Peter van Hooff on Oct 12, 2004 17:22:06 GMT -5
Steven Nadler - Spinoza
Olympus 2003, ISBN902541527X
Spinoza van Steven Nadler is interessant voor iedereen die geinteresseerd is in biografien, geschiedenis, filosofie en een combinatie daarvan. Het weet op treffende wijze een beeld te schetsen van het religieuze, theologische, politieke en deels ook filosofische leven in de Republiek, en met name Amsterdam en de Portugees-joodse gemeenschap in het bijzonder. Het is, zeker in het eerste gedeelte, niet echt een filosofisch boek, maar probeert eerder de (intellectuele) leefwereld van Spinoza’s directe omgeving te schetsen, vaak nogal uitgebreid, zo worden (om een voorbeeld te noemen) een tiental pagina’s besteed aan de verschillende en concreet uitgevoerde vormen van banvloeken die de joodse gemeenschap hanteerde. Het is daarom niet echt een introductie in de filosofie (in zijn algemeenheid en van Spinoza) enige voorkennis (bv Geschiedenis II) is toch wel makkelijk om het te lezen. Het is eigenlijk eerder een soort ‘genealogie’ van Spinoza’s ideeenontwikkeling.
Bijzonder aardig aan het boek is dat het toont dat de wortels van Spinoza’s denken niet zozeer in zijn filosofische voorgangers ligt, hoewel hij daar later wel enorm door is beinvloed (met name Descartes), maar veeleer in zijn directe herkomst. In de Portugees-joodse gemeenschap van Amsterdam (die overigens nog maar vrij kort bestond) ontstond al zeer snel een traditie van gedegen onderwijs, met name aangaande religieuze zaken. Kinderen leerden al vroeg lezen, de Tora en de Talmoed (na de Tora het belangrijkste joods-religieuze werk), leerden Hebreeuws en vertalen daarin, en moesten bovendien al vroeg allerlei commentaren op religieuze teksten leren interpreteren en zelf van commentaar voorzien. In die Joodse gemeenschap was formeel zeer weinig ruimte voor kritische geluiden, maar toch waren voor Spinoza al zeer onortodoxe en omstreden ideeen en gedachten binnen die gemeenschap ontstaan (oa een zekere Da Costa). Spinoza kwam in zijn tienerjaren en begin twintigerjaren ook al in aanraking met allerlei vrijzinnige christelijke gemeenschappen, zoals remonstranten, doopsgezinden ed, die allen een anti-autoritaire en persoonlijke godsdienstbeleving voorstonden. Met name rond de de Amsterdamse Latijnse school van een zekere Van den Ende (een zeer actief vrijdenker die helaas zijn einde vond aan de strop nadat ie verraden werd toen hij een staatsgreep tegen Lodewijk XIV aan het beramen was) heeft er een zeer vruchtbare intellectuele gemeenschap voor ‘het nieuwe denken’ bestaan. Dat ‘nieuwe denken’ vond zijn vruchten dus enerzijds in nieuwe voornoemde christelijke stromingen maar anderzijds ook in de ‘nieuwe filosofie’ van Descartes.
Het leuke van de filosofie van Descartes is toch ook wel dat daarin allerlei religieus-theologische terminologieën en contexten terug te vinden zijn. Binnen die nieuwe religieuze bewegingen die dus sterk op individuele religieuze beleving gericht waren, werden zinsneden gebruikt zoals ‘op zoek gaan naar het innerlijk licht’. Dat doet mij ieg denken aan Descartes ‘helder en welonderscheiden’ begrippen, alsof door een ‘innerlijke ingeving’ deze begrippen duidelijk zouden worden. Ik ben er dan ook van overtuigd geraakt dat Descartes niet zozeer uit overwegingen als ‘angst voor autoriteit’ maar toch vooral uit persoonlijke overtuiging in zijn weg van radicale twijfel vh cogito naar een godswezen is gekomen. Ook Spinoza is geen atheist, hij erkent weliswaar slechts een ‘filosofische’ godheid, toch is hij op zoek naar iets waarmee het ‘innerlijk goede’ mee in verbinding kan komen. Dus ze waren zeker geen overtuigde atheisten zoals velen van ons in deze tijd, die uit angst voor de kerk snel nog eventjes een ‘god’ in hun filosofisch systeem inbouwden!!!
Als we in 1661 zijn aanbeland, gaat de schrijver dieper in op de filosofie van Spinoza, uit dat jaar hebben we nl de eerste geschriften van Spinoza beschikbaar. Filosofisch richt hij zich allereerst op Descartes (zoals bijna iedereen in die tijd, lijkt), maar hij wordt al snel een zeer kritisch volger en uit hij zich steeds meer als een origineel en oorspronkelijk denker. Zo herschrijft hij Descartes ideeen in de vorm van een stellingenmethodiek ontleend aan de geometrie (zoals deze is opgezet door Euclides) en vult hij en passant enige ideeen aan en ontkent hij andere. Zo langzamerhand kristalliseert zich steeds meer zijn eigen systeem uit en dan krijgen we het bekende verhaal van God/natuur als enige substantie, uitgebreidheid en geest als attributen, beide zijn uitdrukkingen van die substantie en hebben verder geen enkele causale relatie met elkaar. Afgeleid hieruit bespreekt Spinoza de vrijheid (vrijheid is ong het vrij maken van emotionele aandoeningen die door externe oorzaken worden teweeggebracht) en leidt daaruit zijn ethiek af, die eigenlijk veel gelijkenis vertoont met de stoicijnen. Dan ontwikkelt hij ook politieke theorien en gedachten over de religies, maar die beschouwt hij als gevaarlijk (terecht) dus durft hij (nog) niets te publiceren. Tussen 1665 en 1669 is er maar zeer weinig schrijftelijk materiaal van hem overgeleverd, vermoedelijk omdat veel uit die tijd prive-correspondentie was welke door zijn erfgenamen zijn vernietigd (om vrienden van hem in bescherming te nemen). Die tijd was nl ook een tijd van persoonlijke tragedies voor hem, hij verliest een aantal vrienden door ziektes (oa pest!), een oude joodse vriend overlijdt onderweg naar Turkije/Palestina, een vriend uit Engeland (voorzitter vd Royal Society) wordt een aantal maanden gevangen gezet omdat hij ‘kritische opmerkingen had over de wijze van oorlog voeren’. Het ergste van alles lijkt nog een vriend van hem die het wel aandurfde een spinozistisch getint werk over god en godsdienst te publiceren en als gevolg daarvan in de gevangenis belandt en daar een jaar later overlijdt (lang leve de vrijheid van meningsuiting, denk ik nu). Paradoxaal genoeg besluit Spinoza zelf op korte termijn toch tot publicate van zijn politieke en religieuze ideeen over te gaan (het theologisch-politiek tractaat), vooral uit kwaadheid denk ik jegens protestantste predikanten die steeds meer invloed in de Republiek krijgen en die hij tevens de schuld geeft vd dood van zijn vriend (terecht).
Het laatste deel van het boek behandelt zaken die op het college niet de revue gepasseerd zijn, waaronder Spinoza’s politieke filosofie. Die is feitelijk heel erg gebaseerd op het natuurrecht van Hobbes, alleen blijkt bij Spinoza de democratie de ‘beste’ regeringsvorm te zijn, waarin dan wel slechts kiesrecht bestaat voor patricische mannen. Spinoza is echter praktisch ingesteld en beveelt, wetende dat een democratie in de praktijk in zijn tijd niet van de grond zal komen, ook voor andere regeringsvormen (oa monarchie) de ‘beste versie’ aan. Naar het eind van zijn leven toe publiceert Spinoza nog een Hebreeuwse grammatica, maar daarin slaat hij enigszins de plank mis. Hij is er oa van overtuigd dat Hebreeuws dezelfde naamvallen kent als het Latijn (wat uiteraard niet waar is) en hij presenteert de grondgedachte dat alle woorden in het hebreeuws zijn afgeleid uit de zelfstandige naamwoorden, met andere woorden hij lijkt een soort substantieleer in de taal door te willen voeren. Spinoza sterft tamelijk onverwacht, ook voor zichzelf, na een zeer kort ziekbed. Dit ligt wel enigszins in de lijn van één van zijn adagia: “Dood is het minste waar we ons mee bezig moeten houden”.
Olympus 2003, ISBN902541527X
Spinoza van Steven Nadler is interessant voor iedereen die geinteresseerd is in biografien, geschiedenis, filosofie en een combinatie daarvan. Het weet op treffende wijze een beeld te schetsen van het religieuze, theologische, politieke en deels ook filosofische leven in de Republiek, en met name Amsterdam en de Portugees-joodse gemeenschap in het bijzonder. Het is, zeker in het eerste gedeelte, niet echt een filosofisch boek, maar probeert eerder de (intellectuele) leefwereld van Spinoza’s directe omgeving te schetsen, vaak nogal uitgebreid, zo worden (om een voorbeeld te noemen) een tiental pagina’s besteed aan de verschillende en concreet uitgevoerde vormen van banvloeken die de joodse gemeenschap hanteerde. Het is daarom niet echt een introductie in de filosofie (in zijn algemeenheid en van Spinoza) enige voorkennis (bv Geschiedenis II) is toch wel makkelijk om het te lezen. Het is eigenlijk eerder een soort ‘genealogie’ van Spinoza’s ideeenontwikkeling.
Bijzonder aardig aan het boek is dat het toont dat de wortels van Spinoza’s denken niet zozeer in zijn filosofische voorgangers ligt, hoewel hij daar later wel enorm door is beinvloed (met name Descartes), maar veeleer in zijn directe herkomst. In de Portugees-joodse gemeenschap van Amsterdam (die overigens nog maar vrij kort bestond) ontstond al zeer snel een traditie van gedegen onderwijs, met name aangaande religieuze zaken. Kinderen leerden al vroeg lezen, de Tora en de Talmoed (na de Tora het belangrijkste joods-religieuze werk), leerden Hebreeuws en vertalen daarin, en moesten bovendien al vroeg allerlei commentaren op religieuze teksten leren interpreteren en zelf van commentaar voorzien. In die Joodse gemeenschap was formeel zeer weinig ruimte voor kritische geluiden, maar toch waren voor Spinoza al zeer onortodoxe en omstreden ideeen en gedachten binnen die gemeenschap ontstaan (oa een zekere Da Costa). Spinoza kwam in zijn tienerjaren en begin twintigerjaren ook al in aanraking met allerlei vrijzinnige christelijke gemeenschappen, zoals remonstranten, doopsgezinden ed, die allen een anti-autoritaire en persoonlijke godsdienstbeleving voorstonden. Met name rond de de Amsterdamse Latijnse school van een zekere Van den Ende (een zeer actief vrijdenker die helaas zijn einde vond aan de strop nadat ie verraden werd toen hij een staatsgreep tegen Lodewijk XIV aan het beramen was) heeft er een zeer vruchtbare intellectuele gemeenschap voor ‘het nieuwe denken’ bestaan. Dat ‘nieuwe denken’ vond zijn vruchten dus enerzijds in nieuwe voornoemde christelijke stromingen maar anderzijds ook in de ‘nieuwe filosofie’ van Descartes.
Het leuke van de filosofie van Descartes is toch ook wel dat daarin allerlei religieus-theologische terminologieën en contexten terug te vinden zijn. Binnen die nieuwe religieuze bewegingen die dus sterk op individuele religieuze beleving gericht waren, werden zinsneden gebruikt zoals ‘op zoek gaan naar het innerlijk licht’. Dat doet mij ieg denken aan Descartes ‘helder en welonderscheiden’ begrippen, alsof door een ‘innerlijke ingeving’ deze begrippen duidelijk zouden worden. Ik ben er dan ook van overtuigd geraakt dat Descartes niet zozeer uit overwegingen als ‘angst voor autoriteit’ maar toch vooral uit persoonlijke overtuiging in zijn weg van radicale twijfel vh cogito naar een godswezen is gekomen. Ook Spinoza is geen atheist, hij erkent weliswaar slechts een ‘filosofische’ godheid, toch is hij op zoek naar iets waarmee het ‘innerlijk goede’ mee in verbinding kan komen. Dus ze waren zeker geen overtuigde atheisten zoals velen van ons in deze tijd, die uit angst voor de kerk snel nog eventjes een ‘god’ in hun filosofisch systeem inbouwden!!!
Als we in 1661 zijn aanbeland, gaat de schrijver dieper in op de filosofie van Spinoza, uit dat jaar hebben we nl de eerste geschriften van Spinoza beschikbaar. Filosofisch richt hij zich allereerst op Descartes (zoals bijna iedereen in die tijd, lijkt), maar hij wordt al snel een zeer kritisch volger en uit hij zich steeds meer als een origineel en oorspronkelijk denker. Zo herschrijft hij Descartes ideeen in de vorm van een stellingenmethodiek ontleend aan de geometrie (zoals deze is opgezet door Euclides) en vult hij en passant enige ideeen aan en ontkent hij andere. Zo langzamerhand kristalliseert zich steeds meer zijn eigen systeem uit en dan krijgen we het bekende verhaal van God/natuur als enige substantie, uitgebreidheid en geest als attributen, beide zijn uitdrukkingen van die substantie en hebben verder geen enkele causale relatie met elkaar. Afgeleid hieruit bespreekt Spinoza de vrijheid (vrijheid is ong het vrij maken van emotionele aandoeningen die door externe oorzaken worden teweeggebracht) en leidt daaruit zijn ethiek af, die eigenlijk veel gelijkenis vertoont met de stoicijnen. Dan ontwikkelt hij ook politieke theorien en gedachten over de religies, maar die beschouwt hij als gevaarlijk (terecht) dus durft hij (nog) niets te publiceren. Tussen 1665 en 1669 is er maar zeer weinig schrijftelijk materiaal van hem overgeleverd, vermoedelijk omdat veel uit die tijd prive-correspondentie was welke door zijn erfgenamen zijn vernietigd (om vrienden van hem in bescherming te nemen). Die tijd was nl ook een tijd van persoonlijke tragedies voor hem, hij verliest een aantal vrienden door ziektes (oa pest!), een oude joodse vriend overlijdt onderweg naar Turkije/Palestina, een vriend uit Engeland (voorzitter vd Royal Society) wordt een aantal maanden gevangen gezet omdat hij ‘kritische opmerkingen had over de wijze van oorlog voeren’. Het ergste van alles lijkt nog een vriend van hem die het wel aandurfde een spinozistisch getint werk over god en godsdienst te publiceren en als gevolg daarvan in de gevangenis belandt en daar een jaar later overlijdt (lang leve de vrijheid van meningsuiting, denk ik nu). Paradoxaal genoeg besluit Spinoza zelf op korte termijn toch tot publicate van zijn politieke en religieuze ideeen over te gaan (het theologisch-politiek tractaat), vooral uit kwaadheid denk ik jegens protestantste predikanten die steeds meer invloed in de Republiek krijgen en die hij tevens de schuld geeft vd dood van zijn vriend (terecht).
Het laatste deel van het boek behandelt zaken die op het college niet de revue gepasseerd zijn, waaronder Spinoza’s politieke filosofie. Die is feitelijk heel erg gebaseerd op het natuurrecht van Hobbes, alleen blijkt bij Spinoza de democratie de ‘beste’ regeringsvorm te zijn, waarin dan wel slechts kiesrecht bestaat voor patricische mannen. Spinoza is echter praktisch ingesteld en beveelt, wetende dat een democratie in de praktijk in zijn tijd niet van de grond zal komen, ook voor andere regeringsvormen (oa monarchie) de ‘beste versie’ aan. Naar het eind van zijn leven toe publiceert Spinoza nog een Hebreeuwse grammatica, maar daarin slaat hij enigszins de plank mis. Hij is er oa van overtuigd dat Hebreeuws dezelfde naamvallen kent als het Latijn (wat uiteraard niet waar is) en hij presenteert de grondgedachte dat alle woorden in het hebreeuws zijn afgeleid uit de zelfstandige naamwoorden, met andere woorden hij lijkt een soort substantieleer in de taal door te willen voeren. Spinoza sterft tamelijk onverwacht, ook voor zichzelf, na een zeer kort ziekbed. Dit ligt wel enigszins in de lijn van één van zijn adagia: “Dood is het minste waar we ons mee bezig moeten houden”.